
Jurisprudentie
BG3408
Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800634/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800634/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij brief van 3 mei 2005 heeft appellant (hierna: de minister) de stichting Stichting Medisch Spectrum Twente (hierna: de stichting) meegedeeld dat hij haar verzoek om aanpassing van het aantal normatieve vierkante meters in verband met de uitbreiding van de afdeling radiotherapie en de oprichting van een hartcentrum niet in behandeling neemt.
Uitspraak
200800634/1.
Datum uitspraak: 5 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1174 van de rechtbank Almelo van 13 december 2007 in het geding tussen:
de stichting Stichting Medisch Spectrum Twente
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij brief van 3 mei 2005 heeft appellant (hierna: de minister) de stichting Stichting Medisch Spectrum Twente (hierna: de stichting) meegedeeld dat hij haar verzoek om aanpassing van het aantal normatieve vierkante meters in verband met de uitbreiding van de afdeling radiotherapie en de oprichting van een hartcentrum niet in behandeling neemt.
Bij brief van 23 september 2005 heeft de minister de stichting meegedeeld dat haar brief van 2 augustus 2005, waarbij zij de minister heeft verzocht alsnog tot de verzochte aanpassing te besluiten, hem geen aanleiding geeft van het eerder ingenomen standpunt terug te komen.
Bij besluit van 25 augustus 2006 heeft de minister het daartegen door de stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 december 2007, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door de stichting ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 19 februari 2008.
De stichting heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. S.L.J. Bos en drs. G. van Bussel, beiden ambtenaar in dienst van het ministerie, en de stichting, vertegenwoordigd door mr. drs. H.G.M. ten Vergert, advocaat te Enschede, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid en onder a, van de tot 1 januari 2006 geldende Wet ziekenhuisvoorzieningen (hierna: de Wzv) is het verboden een ziekenhuisvoorziening te bouwen, zonder vergunning van het College bouw.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de op 1 januari 2006 in werking getreden Wet toelating zorginstellingen (hierna: de WTZi) moet een organisatorisch verband dat tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van instellingen die zorg verlenen, waarop ingevolge artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet aanspraak bestaat behoort, voor het verlenen van die zorg een toelating hebben van de minister.
Ingevolge artikel 38 kan een belanghebbende tegen een krachtens die wet genomen besluit beroep instellen bij de Afdeling.
Ingevolge artikel 43, voor zover thans van belang, wordt een vergunning, verleend krachtens artikel 6 van de Wzv, zoals die wet tot het tijdstip van inwerkingtreding van de WTZi luidde, gelijkgesteld met een toelating, als bedoeld in artikel 5.
2.2. Ambtshalve wordt als volgt overwogen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 juni 2007 in zaak nr. 200605326/1), moet een verzoek om aanpassing van het aantal normatieve vierkante meters worden aangemerkt als een verzoek om wijziging van de vergunning, bedoeld in artikel 6 van de Wzv, zodat een besluit op zodanig verzoek moet worden aangemerkt als een besluit, als bedoeld in die bepaling. Hierbij is in aanmerking genomen dat het aantal normatieve vierkante meters, waarover onder andere ziekenhuizen beschikken, volgens de Beleidsregel instandhoudingsinvesteringen en de Beleidsregel locatiegebonden kosten algemene ziekenhuizen wordt gebaseerd op besluiten van de minister, die mede ten grondslag liggen aan de besluiten, bedoeld in artikel 6 van de Wzv.
Ingevolge artikel 43 van de WTZi wordt een vergunning, verleend krachtens artikel 6 van de Wzv, gelijkgesteld met een toelating, als bedoeld in artikel 5 van de WTZi. Het door de stichting gedane verzoek moet daarom worden aangemerkt als een verzoek om wijziging van de toelating, bedoeld in artikel 5 van de WTZi en het besluit van de minister van 25 augustus 2006 als een besluit, als bedoeld in dat artikel.
Nu ingevolge artikel 38 van de WTZi een belanghebbende tegen een krachtens die wet genomen besluit beroep bij de Afdeling kan instellen, heeft de rechtbank ten onrechte van het bij haar ingestelde beroep kennis genomen.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen daartegen is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling haar onbevoegd verklaren kennis te nemen van het door de stichting bij haar tegen het besluit van de minister van 25 augustus 2006 ingestelde beroep en zelf op dit beroep beslissen.
2.4. De stichting betoogt in beroep dat, samengevat weergegeven, nu de minister niet algemeen bekend heeft gemaakt dat slechts onder bijzondere omstandigheden het aantal normatieve vierkante meters wordt geactualiseerd, zij erop mocht vertrouwen dat met de uitbreiding van de afdeling radiotherapie en de oprichting van het hartcentrum, waarvoor haar vergunning is verleend, ook het voor haar geldende aantal normatieve vierkante meters zou worden uitgebreid. Voorts betoogt zij dat, samengevat weergegeven, de minister, door de mogelijk nadelige financiële gevolgen van toewijzing van haar verzoek voor andere ziekenhuizen bij de besluitvorming te betrekken, heeft miskend dat zij een verzoek om individuele aanpassing heeft gedaan en dat, voor zover toewijzing daarvan tot nadelige financiële gevolgen voor andere ziekenhuizen zou leiden, de minister deze zou kunnen beperken door een overgangsregime toe te passen. Verder voert zij aan dat de besluiten van de minister op verzoeken om aanpassing, als door haar gedaan, niet consistent zijn.
2.4.1. Het aantal normatieve vierkante meters is in 1997 door de minister voor alle ziekenhuizen op dezelfde modelmatige wijze vastgesteld op basis van de per 31 december 1995 meest actuele gegevens, te weten de zogenoemde adherentiecijfers 1993, uitgedrukt in de bevolkingsprognose voor het jaar 1995, en de per 31 december 1995 erkende bedcapaciteit van de ziekenhuizen. De minister voert als beleid dat het aantal normatieve vierkante meters slechts onder bijzondere omstandigheden wordt geactualiseerd. Zulke omstandigheden worden aangenomen, indien het desbetreffende ziekenhuis ten gevolge van een ongewoon snelle bevolkingsgroei genoodzaakt is tot een feitelijke uitbreiding van de bestaande capaciteit en het achterwege laten van gelijktijdige aanpassing van de normatieve oppervlakte tot onredelijke financiële gevolgen leidt.
Dat dit aldus gevoerde beleid, naar niet in geschil is, niet openbaar is gemaakt, brengt, anders dan de stichting betoogt, op zichzelf niet mee dat de minister het bij de beoordeling van haar verzoek niet heeft mogen toepassen. Enkele verwijzing naar het gevoerde beleid volstaat echter niet. De minister dient ieder besluit terzake van een individuele dragende motivering te voorzien.
Het door de stichting aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat de minister in dit geval niet aan die eis heeft voldaan. De minister heeft in het besluit van 25 augustus 2006 uiteengezet, dat en waarom hij dat beleid voert en in dit geval geen bijzondere omstandigheden tot afwijking daarvan nopen. Het betoog van de stichting dat zij een individueel verzoek om aanpassing heeft gedaan, biedt geen grond voor het oordeel dat de minister de gevolgen van tegemoetkomen aan het verzoek voor andere ziekenhuizen ten onrechte bij de besluitvorming heeft betrokken. Hierbij is van belang dat de minister onweersproken heeft uiteengezet dat aan het gevoerde beleid mede ten grondslag ligt dat een uitbreiding van het aantal normatieve vierkante meters voor een bepaald ziekenhuis zal moeten leiden tot herverdeling van het voor ziekenhuizen beschikbare budget. Evenmin geeft het door de stichting aangevoerde aanleiding voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om, in afwijking van het gevoerde beleid, doorslaggevende betekenis toe te kennen aan haar belangen. Dat de minister de nadelige financiële gevolgen voor andere ziekenhuizen, naar de stichting stelt, zou kunnen beperken door een overgangsregime toe te passen, is, wat hiervan verder zij, onvoldoende voor dat oordeel.
Voor zover de stichting voorts betoogt dat in het besluit van 25 augustus 2006 ten onrechte niet iedere grond van het door haar gemaakte bezwaar afzonderlijk is besproken, leidt dit niet tot het ermee beoogde doel, nu de gegeven motivering dat besluit, zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt, kan dragen.
Tenslotte wordt overwogen dat de stichting aan de omstandigheid dat haar de uitbreiding van de afdeling radiotherapie en de oprichting van een hartcentrum is vergund, niet het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat ook het voor haar geldende aantal normatieve vierkante meters zou worden uitgebreid, nu deze vergunning niet meebrengt dat de daarmee gepaard gaande locatiegebonden kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Het betoog dat de besluitvorming van de minister niet consistent is, kan niet slagen, reeds omdat de aan dat betoog ten grondslag liggende stelling niet nader is toegelicht.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 13 december 2007 in zaak nr. 06/1174;
III. verklaart de rechtbank onbevoegd om van het in die zaak bij haar ingestelde beroep kennis te nemen;
IV. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008
47-506.